Emile Mathieu

Categorie:componist
Genre(s):Klassiek

Biografie

Émile Mathieu (1844-1932) werd in Rijsel uit Belgische ouders geboren. Zijn vader Nicolas Joseph Mathieu was een baszanger die in 1840 in Brussel een eerste prijs zang had behaald in de klas van Geraldy en ook zijn moeder Amélie Thérèse Martin was als zangeres laureate van het conservatorium van Brussel. In 1848 verbleef het gezin in Nantes, maar gedwongen door de omwenteling van 1848 verhuisden de Mathieu’s naar Antwerpen waar vader Mathieu directeur-concessionaris van de Koninklijke Schouwburg werd. Zes jaar later werden vader en moeder Mathieu benoemd tot zangleraars aan de Stedelijke Muziekschool van Leuven en het is daar dat Émile Mathieu zijn eerste muziekopleiding kreeg. Hij was van plan geneeskunde te studeren, maar toen zijn ouders op twee jaar tijd stierven was hij verplicht om als pianoleraar aan de kost te komen. In 1860 schreef hij zich in aan het Conservatorium van Brussel waar hij eerste prijzen behaalde bij Charles Bosselet (harmonie, 1861) en Auguste Dupont (piano, 1863). Bij directeur F.J. Fétis studeerde hij ook contrapunt, fuga en compositie. Zelf zou hij vanaf 1867 piano- en harmonieles geven aan de Stedelijke Muziekschool van Leuven waar hij van 1871 tot 1873 Arthur De Greef als leerling had. De Greef omschreef hem later als un délicieux poète-musicien. Ondertussen groeide zijn faam als componist. Op 25 april 1866 werd in Luik zijn eerste opera L’Echange (naar Voltaire) gecreëerd en hij nam ook drie keer deel aan de Prix de Rome. In 1869 haalde hij met de cantate La dernière nuit de Faust een tweede prijs, een plaats die hij ook twee jaar later behaalde met Le songe de Colomb. Maar ook bij zijn derde poging in 1873 met de cantate Torquato Tasso’s dood greep hij naast de eerste prijs. Wel kreeg hij ter aanmoediging een reisbeurs voor twee jaar. Van 1873 tot 1875 woonde en werkte hij in Parijs waar hij dirigent was aan het Théâtre du Châtelet. Hij schreef er de toneelmuziek bij Cromwell van Victor Séjour, maar wegens problemen met de censuur kon het werk slechts één keer worden uitgevoerd. In 1875 kwam hij terug naar België en werd hij pianist-begeleider aan de Muntschouwburg waar verschillende van zijn werken werden uitgevoerd. In 1881 werd hij dan benoemd tot directeur van de Stedelijke Muziekschool van Leuven waar hij een aantal nieuwe cursussen inrichtte (altviool, kamermuziek en samenzang) en de school verder uitbouwde. Ook begon hij er een reeks symfonische concerten. Op 18 oktober 1898 volgde hij Adolphe Samuel op als directeur van het Koninklijk Conservatorium van Gent, een functie die hij zou bekleden tot in 1924. Zoals eerder in Leuven bracht hij ook in Gent opgemerkte concerten, zoals De Schelde van Peter Benoit (16 december 1899; 24 mei 1913), Christus van Adolphe Samuel (26-27 maart 1904) en de Matheuspassie (1-2 april 1912). Als dirigent werd Mathieu werd hij in augustus 1899 uitgenodigd om in New Brighton Tower, een badstad bij Liverpool, een concert met Belgische muziek te leiden. Op het programma stonden, naast eigen werk, composities van Peter Benoit, Edgar Tinel, Jan Blockx en Mathieu. Mathieu liet een vrij omvangrijk oeuvre na waarin het hoofdaccent op de vocale muziek ligt. Tot zijn bekendste werken behoren de muziekdrama’s Richilde (ca. 1887), L’Enfance de Roland (1889-1891) en de lyrische gedichten Le Hoyoux (1879) en Freyhir (1883). Bijna de hele verzameling van Mathieus autografe manuscripten werd in 1934 door de Koninklijke Bibliotheek aangekocht. (Jan Dewilde, Studiecentrum voor Vlaamse Muziek)