A1. | Nu er lanterfantend twee stenen leeuwen worden bijgezet |
A2. | Voortaan wil ik luider klinken |
A3. | De onverschilligheid trotserend |
A4. | Vanuit de verte lijkt het een lichtgevend kluwen zeewier |
A5. | 'Ik zie het niet meer zitten', dacht hij |
A6. | Over het braakland |
A7. | Straks (en reeds) worden (en zijn) de grenzen verlegd |
A8. | Ik luister naar het oor |
A9. | En de molm? |
B1. | De werkelijkheid van iedere dag opnieuw belaagd |
B2. | Het hijgen van roerloze kleuren |
B3. | Dit is het bijvijlen van een zwaluwstraat |
B4. | Op zoek naar de neergestreken sfinks |
B5. | Over dit kaalgeschoren landschap |
B6. | Als drenkelingen in een ultieme hoop |
B7. | Nu |
B8. | Terwijl het zwijgend naakt de stilte maakt |
B9. | Sta stil en hou de adem in. De storm is over |
A10. | In deze nauwe kamer |
A11. | In dat duizendkoppig rijk der liefde |
A12. | Openhartig (eindelijk) |
A13. | Aan de grond genageld |
A14. | Het schijnt dat deze geruchten reeds sedert eeuwen in de luchten hangen |
B10. | Amper halfweg |
B11. | Hij en zij, met gespreide benen voor de open haard |
B12. | En opnieuw smeekte hij |
B13. | Bij iedere klap van de zweep |
B14. | Een rechthoek op het verkleurd behang |
B15. | Met een zingend glas in de hand |
B16. | Bij monde van een verstarde blik |
B17. | En zo wimpelt zij |
B18. | Als zij haar benen spreidt |